Bij het gebruik van macro's voor low-level discovery (LLD) in JSONPath-voorverwerking en wanneer hun waarden worden opgelost, worden de volgende regels voor het escapen van speciale tekens toegepast:
Bijvoorbeeld:
JSONPath | LLD-macro-waarde | Na substitutie |
---|---|---|
$.[?(@.value == "{#MACRO}")] | speciale "waarde" | $.[?(@.value == "speciale \"waarde\"")] |
c:\temp | $.[?(@.value == "c:\\temp")] | |
a\\b | $.[?(@.value == "a\\\\b")] |
Bij gebruik in de expressie moet de macro die speciale tekens kan bevatten tussen dubbele aanhalingstekens worden geplaatst:
JSONPath | LLD-macro-waarde | Na substitutie | Resultaat |
---|---|---|---|
$.[?(@.value == "{#MACRO}")] | speciale "waarde" | $.[?(@.value == "speciale \"waarde\"")] | OK |
$.[?(@.value == {#MACRO})] | $.[?(@.value == speciale \"waarde\")] | Foute JSONPath-uitdrukking |
Bij gebruik in het pad moet de macro die speciale tekens kan bevatten tussen vierkante haken en dubbele aanhalingstekens worden geplaatst:
JSONPath | LLD-macro-waarde | Na substitutie | Resultaat |
---|---|---|---|
$.["{#MACRO}"].value | c:\temp | $.["c:\\temp"].value | OK |
$.{#MACRO}.value | $.c:\\temp.value | Foute JSONPath-uitdrukking |